Torenhoog
Steen op steen, gestapelde kracht, Een reuzenfiguur, trots in de nacht. Torenhoog rijst hij, baken in ‘t land, Bewaker van de stad, met stevige hand.
Uitkijkpunt over huizen klein, Over mensen die komen en gaan, alledaagse routine. De klok slaat zijn lied, echo door de straten, Tijd die voortschrijdt, onverbiddelijk, geen genade.
Regen slaat neer, wind giert om zijn lijf, Maan schijnt zilver, sterren knippen hun oog in een knijf. Toren staat standvastig, weerstaat elke storm, Een symbool van kracht, in glorie en norm.
Geschiedenis fluistert in zijn stenen, Van helden en schurken, liefdes en verten. Geheimen verborgen, diep in zijn kern, Verhalen van weleer, die nooit verloren gaan, zolang ze herinnerd worden.
Toren als symbool, van hoop en verlangen, Naar hogere sferen, waar dromen uitgangen. Een ladder naar de hemel, of zo men gelooft, Een baken van licht, waar men kracht in ontvangt en hoopt.