In de middeleeuwen werd een gewapende ruiter op verschillende manieren genoemd, afhankelijk van zijn sociale status, leenverhouding, en de specifieke context. Hier zijn enkele van de meest gebruikte benamingen:
Ridder: Dit is de bekendste benaming voor een gewapende ruiter in de middeleeuwen. Ridders waren leden van een speciale adellijke stand die na een ceremonie, de ridderslag, officieel in deze klasse werden opgenomen. Ze waren verplicht om hun heer te dienen in ruil voor land en bescherming. Ridders waren getraind in bereden gevechten en droegen zware wapenuitrusting, inclusief maliënkolders, platenpantser en helmen.
Knaap: Jonge mannen van adellijke afkomst die in opleiding waren om ridder te worden, werden knapen genoemd. Ze dienden als pages of schildknapen van ervaren ridders en kregen zo training in ridderlijke vaardigheden, etiquette en hoffelijkheid.
Man-at-arms: Deze term werd gebruikt voor beroeps soldaten te paard, die niet tot de adel behoorden. Ze werden ingehuurd door ridders, edellieden of legers om te vechten in ruil voor betaling. Man-at-arms waren vaak goed uitgerust en getraind in gevechtstechnieken, maar hadden doorgaans een lagere sociale status dan ridders.
Ruiter: Dit is een algemene term voor iemand die te paard rijdt, met of zonder wapenuitrusting. In de middeleeuwen kon het woord “ruiter” verwijzen naar ridders, knapen, man-at-arms, maar ook naar boeren, jagers of boden die te paard reisden.
Schermvogel: In de late middeleeuwen werd de term “schermvogel” soms gebruikt voor een zwaargewapende ruiter die gespecialiseerd was in het gebruik van lansen en zwaarden in gevechten. Schermvogels vormden vaak de elite van de cavalerie en speelden een belangrijke rol in veldslagen.
Naast deze algemene benamingen, waren er in de middeleeuwen ook tal van regionale en lokale termen voor gewapende ruiters. De exacte benaming die werd gebruikt, hing af van de specifieke context en de sociale hiërarchie in een bepaalde regio.