Koolstof komt in organismen voor in een grote verscheidenheid aan stoffen, die we kunnen onderverdelen in twee hoofdgroepen:
1. Organische stoffen:
- Koolhydraten:Dit zijn de belangrijkste energiebronnen voor organismen. Voorbeelden zijn glucose, zetmeel, cellulose en pectine. Koolhydraten bestaan uit koolstof, waterstof en zuurstof in een verhouding van 1:2:1.
- Eiwitten:Eiwitten zijn essentieel voor de structuur, functie en regulatie van cellen en weefsels. Ze bestaan uit aminozuren, die elk een koolstofatoom bevatten.
- Vetten:Vetten dienen als energieopslag, isolatie en bescherming voor organen. Ze bestaan uit glycerol en vetzuren, die beide koolstofatomen bevatten.
- Nucleïnezuren:Nucleïnezuren (DNA en RNA) dragen de genetische informatie van een organisme. Ze bestaan uit nucleotiden, die elk een koolstofatoom bevatten.
2. Anorganische stoffen:
- Calciumcarbonaat:Dit mineraal vormt de schelpen van weekdieren, botten en tanden van gewervelde dieren, en kalkstenen in de natuur. Calciumcarbonaat bestaat uit calcium, koolstof en zuurstof.
De hoeveelheid koolstof in verschillende stoffen kan variëren. Koolhydraten en vetten bevatten bijvoorbeeld meer koolstof dan eiwitten en nucleïnezuren.
De verdeling van koolstof over de verschillende stoffen in een organisme kan ook verschillen. Planten bevatten doorgaans meer koolhydraten dan dieren, terwijl dieren meer eiwitten en vetten bevatten.
De rol van koolstof in organismen is essentieel. Koolstof is een zeer veelzijdig element dat kan binden met andere elementen om een grote verscheidenheid aan moleculen te vormen. Deze moleculen zijn essentieel voor alle levensfuncties, van groei en voortplanting tot energiemetabolisme en signaaltransductie.