De Dappere Ridder
In een koninkrijk ver weg, waar draken vlogen en ridders vochten, Leefde een dappere man, wiens naam door velen werd mochten. Sir Hugo de Dappere, met zwaard in hand en moed in hart, Beschermde hij onschuldigen, met onbaatzuchtige kracht.
Op een dag kwam er duisternis, een schaduw over het land, Een kwaadaardige draak, met vlammende adem en ijzeren hand. Hij terroriseerde dorpen, joeg de mensen op de vlucht, En niemand durfde hem te bevechten, uit angst voor zijn duistere lucht.
Maar Sir Hugo aarzelde niet, hij nam zijn zwaard ter hand, En reed op zijn trouwe paard, naar het hol van het monster in het zand. Daar zag hij de draak, met schubben groen als smaragd, En ogen als gloeiende kolen, die hem met woede bekeken, vergard.
De strijd was hevig, lang en zwaar, zwaard tegen klauw en tand, Maar Sir Hugo vocht met moed en kracht, in Gods naam en eigen hand. Hij ontweek de vlammende adem, dook onder de slagen door, En met een dappere stoot doorboorde hij het hart van het monster, dat brulde en neerplofte op de moerassige vloer.
Het koninkrijk juichte, Sir Hugo werd een held, Zijn naam werd geprezen, zijn moed werd geteld. Hij had het kwaad verslagen, de vrede hersteld, En bewees nogmaals dat dapperheid in ieders hart kan worden geteld.