Het woord “bikkel” heeft in het Nederlands twee betekenissen:
Een klein, hard voorwerp, meestal in de vorm van een botje:
- Vroeger werd hiervoor vaak het sprongbeen (talus) van een schaap gebruikt.
- Tegenwoordig worden bikkels vaker gemaakt van metaal.
- Deze bikkels worden gebruikt in het bikkelspel, een traditioneel spel waarbij de bikkels op een bepaalde manier gegooid en opgevangen moeten worden.
Een doortastende, moedige persoon:
- In deze betekenis wordt “bikkel” gebruikt om iemand te beschrijven die veel doorzettingsvermogen heeft en niet bang is voor moeilijkheden.
- Het kan ook verwijzen naar iemand die stoer of ruig is.
Voorbeeldzinnen:
- Bikkelspel: vroeger speelden we vaak met bikkels op straat. (In the past, we often played with bikkels on the street.)
- Doortastend: wat een bikkel ben je toch, om die marathon te lopen! (You are such a go-getter for running that marathon!)