In het Nederlands is een voegwoord (ook wel conjunctie genoemd) een woordsoort die wordt gebruikt om:
- Zinnen met elkaar te verbinden: Dit kan gaan om hoofdzinnen of bijzinnen.
- De relatie tussen de verbonden zinnen aan te geven: Voegwoorden kunnen bijvoorbeeld aangeven of de zinnen gelijkwaardig zijn (nevenschikkend) of dat er een ondergeschikte relatie is (onderschikkend).
Er zijn twee hoofdsoorten voegwoorden:
Nevenschikkend voegwoord: Dit type voegwoord verbindt twee evenwaardige zinnen of woordgroepen. Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn:
- en (verbinding): Ik drink koffie en jij thee.
- maar (tegenstelling): Ik drink koffie, maar jij thee.
- of (keuze): Drink je koffie of thee?
- dan (volgorde): Eerst koffie, dan thee.
- dus (gevolg): Ik drink koffie, dus ik ben alert.
- want (reden): Ik drink koffie, want ik ben moe.
Onderschikkend voegwoord: Dit type voegwoord leidt een bijzin in en geeft aan op welke manier deze bijzin zich verhoudt tot de hoofdzin. Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn:
- dat (informatie): Ik weet dat hij koffie drinkt.
- omdat (reden): Hij drinkt koffie omdat hij moe is.
- zodat (doel): Hij drinkt koffie zodat hij alert is.
- terwijl (tegenstelling): Hij drinkt koffie, terwijl hij eigenlijk thee lust.
- als (voorwaarde): Als hij koffie drinkt, is hij alert.
- toen (tijd): Toen de koffie klaar was, ging hij drinken.
Door voegwoorden te gebruiken, kun je complexere zinnen vormen en de relaties tussen verschillende delen van je tekst verduidelijken.